Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Wet werk en inkomen kunstenaars

 

Artikel 10 Uitsluitingsgronden
1
Geen recht op uitkering heeft de kunstenaar die:
a
buiten Nederland zijn woonplaats heeft of die in Nederland zijn woonplaats heeft doch die per kalenderjaar langer dan vier weken verblijf houdt buiten Nederland, dan wel een aaneengesloten periode van langer dan vier weken verblijf houdt buiten Nederland;
b
niet rechtmatig verblijf houdt in de zin van artikel 8, onderdelen a tot en met e en l, van de Vreemdelingenwet 2000;
c
rechtens zijn vrijheid ontnomen is;
d
de eerste dag van de maand waarin hij de leeftijd van 65 jaar heeft bereikt;
e
onbetaald verlof geniet als bedoeld in artikel 1, onderdeel g, van de Werkloosheidswet of die gehuwd is met een zodanig persoon, voorzover diens gebrek aan middelen daarvan het gevolg is, tenzij de kunstenaar alleenstaande ouder is en hij verlof geniet als bedoeld in hoofdstuk 6 van de Wet arbeid en zorg.
2
Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat hier te lande verblijvende vreemdelingen, anders dan die bedoeld in artikel 8, onderdelen a tot en met e en l, van de Vreemdelingenwet 2000, recht op uitkering hebben, onverminderd de overige vereisten voor dat recht:
a
ter uitvoering van een verdrag dan wel een besluit van een volkenrechtelijke organisatie, of
b
indien zij, na rechtmatig verblijf te hebben gehouden in de zin van artikel 8, onderdelen a tot en met e en l, van de Vreemdelingenwet 2000, rechtmatig in Nederland verblijf hebben als bedoeld in artikel 8, onderdeel g of h, van de Vreemdelingenwet 2000.
3
Het eerste lid, onderdeel c, is niet van toepassing op bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen categorieën personen waarbij tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel plaatsvindt buiten een penitentiaire inrichting, een inrichting voor verpleging van ter beschikking gestelden, of een inrichting als bedoeld in artikel 1, onderdeel b, van de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen.
4
Het eerste lid, onderdeel a, is niet van toepassing indien het verblijf buiten Nederland noodzakelijk is in verband met de beroepsuitoefening, zo nodig gehoord de adviserende instelling.
5
De kunstenaar die op grond van artikel 8, onderdeel b, geen recht heeft op uitkering, of wiens uitkering op grond van artikel 11, eerste lid, onderdelen b of c, is beëindigd, heeft niet eerder recht op uitkering dan nadat een periode van zes kalendermaanden na het tijdstip van het besluit tot afwijzing, danwel het tijdstip van de beëindiging van uitkering is verstreken.


Jurisprudentie bij dit artikel

  • Hieronder wordt een selectie van de bijbehorende jurisprudentie getoond.

  • Geen resultaten gevonden voor de door u opgegeven zoek termen.
  •